.

Orgels in de Goudse Sint-Jan

Het hoofdorgel kun je niet over het hoofd zien: het neemt bijna de hele achterwand van het schip in beslag. Er wordt de hele week veel op gespeeld, zowel door leerlingen en amateur organisten als door professionele musici. In 1736 is het orgel in gebruik genomen, nadat volgens de kerkmeesters het orgel dat in het transept heeft gehangen, het Niehoff-orgel, vanwege de slechte staat te duur in onderhoud was geworden. Al in de Middeleeuwen is er altijd een orgel in de Sint-Jan aanwezig. Het dient onder andere om de zang tijdens de mis te begeleiden. De orgels gingen soms verloren door brand, werden verkocht of werden door verschillende orgelbouwers aangepast naar de smaak van tijd. 

 

Het Hoofdorgel

Het meest in het oog springt het monumentale hoofdorgel dat in 1736 in gebruik werd genomen. Orgelbouwer Jacob François Moreau mocht dit nieuwe orgel bouwen, ter vervanging van het vroegere Niehoff-orgel. Voor het destijds uitzonderlijk hoge bedrag van 47.652 guldens, 19 stuivers en 8 penningen bouwde Moreau een orgel met 52 registers, verdeeld over 3 manualen en pedaal.

De orgelbouwer

Jacob François Moreau (1684-1751) werd geboren in Vlaanderen, maar vestigde zich vanaf zijn dertigste in Rotterdam. Moreau bouwde voornamelijk kleine orgels en verrichtte restauratiewerkzaamheden. Na de oplevering van het orgel in Gouda in 1736, zijn grootste orgel, bouwde hij nog een aantal kleinere orgels in ons land. Zijn zoon, Johannes Jacobus volgde hem op als orgelbouwer en verrichtte ook enkele restauraties aan het Sint-Jansorgel.

 

 

De orgelkas

Opvallend is het in zuidelijke stijl gebouwde orgelfront, waarbij de indeling van hoofdwerk, bovenwerk en pedaal in de architectuur van de hoofdkas niet zichtbaar is. Er bevinden zich dan ook geen kleine pijpvelden in het front, alleen de grote pijpen van de prestanten 16’ van hoofdwerk en pedaal. Opvallend zijn ook de overhoekse zijtorens waar zich het pedaal pijpwerk bevindt.
Het basis ontwerp van het orgelfront is van de Haagse architect Henrik Carré jr. Eerder had hij een schets gemaakt waarin wel kleine pijpvelden aanwezig waren, maar dat ontwerp gebruikte Moreau niet.
De kas van het rugwerk is een afspiegeling van de hoofdkas.
Het beeldhouwwerk, het snijwerk en het stucwerk onder het rugwerk werden vervaardigd door de Goudse beeldsnijder Dirk van der Wacht. 

Het orgel

 

Sinds de ingebruikname op 13 mei 1736 hebben vele orgelbouwers aan het Moreau-orgel gewerkt, zoals o.a. Hermanus Hess (broer van de toenmalige organist en beiaardier van de St.-Jan, Joachim Hess), F.G. Heyneman, J. Mitterreither, N.A. Lohman (aan wie de huidige fraaie klaviatuur (speeltafel) is te danken), C.G.F. en J.F. Witte (van wie de huidige tongwerken zijn) en Fa. J. de Koff (die het bovenwerk in een zwelkast plaatste). In de periode 1959-1960 werd het orgel door de Fa. D.A. Flentrop gerestaureerd en van 1976-1981 door Orgelbouwer Ernst Leeflang. Van 2012 tot 2016 is er door orgelmakerij Gebr. Reil B.V. groot onderhoud  uitgevoerd in twee fasen. Begin 2012 is de winddruk teruggebracht naar de oorspronkelijk hogere druk van ca. 97 mm. De intonatie van de labiaalpijpen is aan deze nieuwe winddruk aangepast. De tweede fase bestond uit restauratie van de tongwerken en werd ook de werking van de zwelkast verbeterd. In 2019 zijn de “garnaaltjes” waarmee de manuaalkoppels worden bediend hersteld met behulp van 3D-printtechniek.

In 2022 heeft orgelmaker Gebr. Van Vulpen een aantal verbeteringen aangepakt zoals:

  • het opnieuw beleren van drie van de acht spaanbalgen,
  • het aanbrengen van moteurs op de Prestant 16’ frontpijpen
  • het verbeteren van de zwelkastconstructie
  • het aanbrengen van een hulpbalgensysteem voor toetsdrukvermindering van de onderste 20 tonen van het hoofdwerk.

Op de frontpijpen en de tongwerken na is er tamelijk veel pijpwerk van Moreau bewaard gebleven. Ook de huidige dispositie wijkt niet wezenlijk af van de oorspronkelijke, hoewel er natuurlijk ook tussentijds een aantal registers werden aangepast aan de smaak van die tijd. Ondanks het feit dat vele orgelbouwers hun sporen in het Moreau-orgel hebben achtergelaten, heeft dit fraaie instrument zijn elegante, barokke, enigszins zuidelijke karakter behouden. Ook de ingrepen die in de 19e, 20e  en 21e eeuw hebben plaatsgevonden, hebben het karakter niet aangetast maar eerder verrijkt, zodat ook nu een groot gedeelte van romantische en hedendaagse orgelmuziek goed uit te voeren is.

 

Dispositie Moreau-orgel

Rugwerk (C-d’’’)
Hoofdwerk (C-d’’’)
Bovenwerk (C-d’’’)
Pedaal (C-e’)
Koppels
Bourdon 16’
Prestant 16’
Prestant 8’
Prestant 16’
Hoofdwerk – Bovenwerk
Prestant 8’
Prestant 8’
Echo Holpijp 8’
Subbas 16’
Hoofdwerk – Rugwerk
Holpijp 8’
Holpijp 8’
Quintadena 8’
Prestant 8’
Rugwerk – Hoofdwerk
Fluit Travers 8’
Quint 6’
Viola di Gamba 8’
Wijdgedekt 8’
Pedaal – Hoofdwerk
Octaaf 4’
Octaaf 4’
Salicionaal 8’
Octaaf 4’
Pedaal – Rugwerk
Gedekte fluit 4’
Open Fluit 4’
Octaaf 4’
Holfluit 2’  
Quint 3’
Super Octaaf 2’
Echo Fluit 4’
Mixtuur 6 st.
 
Octaaf 2’
Tertiaan 2 st.
Nasard 3’
Bazuin 16’
 
Woudfluit 2’
Cornet 5 st. disc.
Nachthoorn 2’
Trompet 8’
 
Sexquialter 2 st. bas/disc.
Mixtuur 5-6 st.
Flageolet 1’
Clairon 4’
 
Cornet 6 st. disc.
Trompet 16’
Sexquialter 3 st.
Cornet 2’
 
Mixtuur 6 st.
Trompet 8’
Mixtuur 4 st.
   
Scherp 6 st.
Schalmei 4’
Echo Trompet 8’
   
Trompet 8’
 
Vox Humana 8’
   
Dulciaan 8’
 
Tremulant
   
Tremulant
       

het Leeflang koororgel

Omdat in het koor nog een orgel ontbrak, nam het Gouds Orgelcomité het initiatief om gelden bijeen te brengen voor een nieuw koororgel. Het werd gebouwd in 1974-1975 door Orgelbouw Ernst Leeflang uit Apeldoorn.

De orgelbouwer

Ernst Leeflang richtte in 1952 zijn bedrijf op onder de naam “Orgelbouw Ernst Leeflang”. Toen zijn schoonzoon, Jan Keijzer, bij hem in dienst trad, nam hij de technische aspecten voor zijn rekening. Zijn broer, Johan Keijzer werd intonateur. De andere broer, Arie Keijzer, (de bekende organist van Dordrecht en “de Doelen”) was vaak adviseur.

Vanaf 1961 bouwde Leeflang Orgelbouw uitsluitend mechanische orgels.

Drie jaar na het overlijden van Ernst Leeflang, werd het bedrijf overgenomen in 1997 door Reil orgelbouw.

Het orgel

Dit koororgel werd gebouwd in nadagen van de Neo Barokke orgelbouwstijl.

Aan de ene kant is de klank krachtig, helder en enigszins scherp. Aan de andere kant is ook hoorbaar dat er in die tijd een nieuwe “orgelwind” ging waaien, zo kwam er meer aandacht voor grondtonigheid en zangerigheid. Dat is bijvoorbeeld goed hoorbaar aan de fraaie en zangerige Prestant 8’ van het hoofdwerk.

Momenteel is het orgel in onderhoud bij de firma Slooff te Gouderak.

Dispositie Leeflang koororgel

Hoofdwerk (C-g’’’)
Borstwerk (C-g’’’)
Pedaal (C-f’)
Koppels
Prestant 8’
Holpijp 8’ Subbas 16’
Borstwerk – Hoofdwerk
Octaaf 4’
Blokfluit 4’
Prestant 8’ (transmissie Hoofdwerk)
Pedaal – Hoofdwerk
Mixtuur 5-6 st.
Blokfluit 4’
Octaaf 4’ (transmissie Hoofdwerk)
Pedaal – Borstwerk
Roerfluit 8’
Quint 2 2/3′
Trompet 8’
 
Fluit 4”
Terts 1 3/5′
   
Woudfluit 2’
Octaaf 1’
   
 
Regaal 8”
   
 
Tremulant
 

Mitterreither kabinetorgel

Sinds 2016 heeft de Sint-Jan een Mitterreither kabinet orgel in bruikleen van de Stichting “de Wijk”. Voorheen stond het in de gehoorzaal van het Groene Hart Ziekenhuis.
Bijzonder is dat Mitterreither ook in 1770 restauraties heeft verricht aan het Moreau orgel en dat er dus nu ook een door hem gebouwd orgel in de kerk staat.

De orgelbouwer

Johannes Josephus Mitterreither (1733-1800) werd geboren in Oostenrijk uit een goed bekend staand orgelbouwers geslacht.
Later verhuisde Mitterreither als geschoolde vakman naar Nederland. Hij woonde eerst in Rotterdam en vanaf 1761 in Gouda en had hier zijn werkplaats. Later verhuisde hij naar Leiden.
Mitterreither behoorde tot de belangrijkste orgelmakers van de tweede helft van de achttiende eeuw. Hij had een hoge mate van vakmanschap, maar helaas is er ook van hem zeer veel werk verloren gegaan. Mitterreither bouwde in 1778 ook een orgel voor de Oud Katholieke Kerk in Gouda, maar ook van dit orgel is alleen nog de kas bewaard, waarin een nieuw binnenwerk werd geplaatst door Albertus Stangenberger in 1918.

Het orgel

Mitterreither bouwde dit kabinetorgel in 1779. In de ventielen kast vindt men nog zijn signatuur.
Het instrument is veelvuldig gewijzigd, zelfs tot een aangehangen pedaal toe. Het orgel heeft een laag liggende windlade met steker mechaniek. Mitterreither was waarschijnlijk de grondlegger van deze bouwmethode.
Het kabinet is een eikenhouten rococo meubel en uitzonderlijk breed, nl. 160 cm. Het heeft een driedelig front en houtsnijwerk. Kenmerkend is het labiumverloop van de frontpijpen: een horizontale lijn.
Voordat het in de Sint-Jan werd geplaatst, werd het gerestaureerd door Slooff Orgelbouw.

De huidige dispositie is:

Holpijp 8’ B/D

Prestant 8’ D

Fluit 4’ B/D

Quint 3’ B/D

Prestant 2’ B

Octaaf 2’ D

Klop kistorgel

In 2015 werd er een door Henk Klop gebouwd kistorgel geplaatst in de Sint-Jan.

De orgelbouwer

Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, in de tijd dat er een hernieuwde belangstelling ontstond voor de historische uitvoeringspraktijk van oude muziek, heeft Gerrit Klop zich, naast het bouwen van klavecimbels, ook toegelegd op de het bouwen van orgels met alleen houten pijpen. Deze visie van historische voorbeelden werd een groot succes en vanaf 1995 werd de bouw voortgezet door zijn zoon Henk.

Het orgel

Dit kistorgel is in de eerste plaats gebouwd om als continuo-instrument dienst te doen.

Het orgel is echter zeker ook geschikt om solo manualiter-orgelmuziek op te spelen of gebruikt te worden als solo instrument in combinatie met andere instrumenten of ensembles.

Dispositie Klop kistorgel

Holpijp 8’  B/D

Roerfluit 4’  B/D

Nasard 2 2/3’ B/D

Fluit 2’  B/D

Terts 1 3/5’ D

Het Niehoff orgel

Het voormalige Niehoff orgel

Hendrick Niehoff (ca 1495-1560) was één van de belangrijkste orgelbouwers uit zijn tijd met invloed op de ontwikkeling van de orgelbouwcultuur in Nederland en Noord Duitsland.
Veel van zijn werk is helaas verloren gegaan, maar wat nog bewaard is, heeft grote historische waarde.
In 1557 bouwde Hendrick en zijn zoon Nicolaas Niehoff een orgel voor de Sint-Jan voor 380 gulden en 200 pond Goudse kaas. Dit orgel bevond zich boven de noordelijke ingang.
De kas is gemaakt door Adriaan Schalke.

Het orgel werd in de loop van de tijd behoorlijk gewijzigd. Een paar ingrepen worden hier genoemd. In 1600 bouwde Dirck Pietersz de Swart een nieuw rugwerk met 5 registers. In 1687 werden er door Jacobus Cools nieuwe windladen geplaatst in het rugpositief en een uitbreiding met 5 stemmen. Bij de werkzaamheden in 1718 door Johannes Duyschot was er naast de dispositie wijziging ook een aanpassing aan de orgelkas met o.a. vergulden van de frontpijpen en snijwerk.

Het Niehoff orgel bleef nog in de Sint-Jan tot dat het in 1744 werd verkocht aan de Evangelisch Lutherse kerk in Gouda. Ook toen werd het orgel weer fors aangepast, o.a. het zelfstandige pedaal verdween en werd aangehangen en aan de kas werden ook aanpassingen verricht i.v.m. de beschikbare ruimte.
Vanaf 1904 staat het orgel in de Parochiekerk in Abcoude. De kassen zijn geheel leeg, er is geen binnenwerk meer.

Het contract van 11 juni 1556 luidde als volgt:

Bij forme ende manieren hier nabescreven soe sijn die kerckmeesters van St.-Janskercke ter Gouda nu ter tijdt geaccordeert met meester Henrick Niehoff ende Jaspar Jansz ende Claes Henricxsz orghelmakers tot ’sHertogenbosch ende hebben hen anbesteet een orgel te leveren ende te stellen in de kercke voornoemd als bij maniere van besteck hier naevolcht.
In den eersten voor dat principael werck sullen wesen een Prestant van tinnewerck goet ende schoen van ses voet diep luijdende.
Noch een Holpijp van ses voeten luijdende, doorgaande als dat behoort.
Een Octaeff van drie voeten.
Een Mixtuijre sulcxs als behoort.
Een Scherp oick behoort welcke voornoemde registers ’t Principael maken.
Item noch op een ander secreet een Holpijp van zes voeten.
Een Nazat Cijncke Item noch een Nachthoorn manualiter beginnende in ’t andere cesolfaut ten
eijnde toe uijt.
Een Suflet op een octaeff luijdende.

2
Eenen Trompet van ses voeten luijdende.
Item dese voornoemde registers sullen hebben twee secreten met springende registers als nu die maniere es ende sullen hebben een clavier van vier octaven dairvan die onderste octaeff sal wesen tot behouf van de Bastrompet.
Item noch een secreet op het pedael, waerop staen sullen twee registers.
Te weten een goede Bastrompet welck men sal mogen spelen pedaliter ende manualiter, welck pedael oick roeren sal ’t principael clavier.
Noch dairop een Nachthoorn sulcx als behoort.
Item een Nachtegael sprekende op alle die voorszegde clavieren.
Item een Tremblant sprekende op die geluijden dairtoe dienende.
Voorts sullen tot dit voorszegde werck wesen vier houtten goede balgen sulcx als in de Oude Kerck tot Delft leggen.
Dat houtwerck van dit voorszegde werck sal in alle manieren wesen als dat patroon dat hangt in der kercke ter Goude an de noort pillaere.
Noch sal ’t voornoemde werck hebben een posetijff achter aen de rugge van houtwerck ende den stoel nae uijtwijsen ’t patroen voorszegde dairvan sijnde sonder ’t lampet welck de kerck sal laten maken op hoer costen waerinne staen sullen dese navolgende registeren:
In de eerste een Fleuijten van drie voeten schoen ende fraeij van tinnewerck gemaict.
Een Quijntedeen van ses voeten luijdende.
Een Holpijp van anderhalf voeten.
Een ruijsende Simmel.
Een goede Schalmeije.
Dese voornoemde geluijden sullen hebben een clavier van drie octaven ende dese voornoemde clavieren sal men alle tsamen moghen spelen ad placitum.